In een jaar zonder tijd met een hoofd vol met twijfel vroeg een vriend me mee te gaan. Naar een gletscher en een grot, verstopt in niemandsland. De ijverige alpinist wil mee, maar twijfelt over speleologie. Na waterval-ijsklimmen, misschien de meest geschifte bezigheid. Maar zijn moeder is gids en ik mag een bonus-glacioloog meenemen, wat nee-zeggen moeilijk maakt.
De rest was er eerder en heeft zin. De onervaren ik, is gespannen. Een paar honderd hoogtemeters bos worden rap doorkruist en door gemodderd, tot de wand zich opent. Niet de hoogste, niet de langste, maar best wel imposant. Zwart, geel en vertikaal, met overhangend werk. Niks te zien, geen flauw idee, nog net wat steiler verder. Plotseling, rechts verstopt, een manshoge gleuf. Bij Scheveningen stuurboord en na de poolcirkel weer rechts af. Onder drie bruggen door, en op 67 graden, een noordwand in een kom.
Vanuit het noordelijke kommetje aan de zuidkant van het dal, komt er nergens licht in. Bijna niks direkt. We kleden om en dalen af. Wol getooid met licht. De mond is koud en bergaf, naar beneden toe. Over blokken en onder stof, licht de bodem op. In de donkerte een witte rand. Je oog verkijkt zich vlug. Verwacht wit marmer, maar ontdekt, het is toch echt wat ijs.
Je adem dampt en staat beneden, een beetje in de mist. Wat modder hier en stenen daar, maar onmiskenbaar ijs. Het is hier donker, en blijkt een hal, maar op de grond dat ijs. Vlak en glad, met witte rand, maar verder goed verstopt: De overlaag is stof, met water en wat modder, samen ijzig leem.
De tong is scherp, de voorkant recht, en wijst het ijs’ karakter. Hoog en diep, een flinke scheur, die ons lagen toont, centimeters hier, licht-wit en wat blauwer. Laag op laag, en zo door. Tientallen meters hoog. Het ijs viel niet puur als sneeuw. Is het dan wel een gletscher? De gletscher in de grot? Er voor spreekt wel: het deformeert zich plastisch, verder richting staart.
Onderweg ligt meetgerei: naar diepte en de naar warmte. Een electronisch log. We lopen door, over vlakke vloer, het ijs wijst ons de weg. De staart slingert wat naar links, en dan weer wat naar rechts. Een wijde gang, gigantisch groot, gaat wat slingers verder. Dan loopt het uit, met kleine steiging, in een ondergrondse hal. Iets omhoog, vooral veel breder, met aan de overkant een zuil. Tientallen meters hoog, tot aan het plafond. Er ligt wat vers gevallen steen, maar het meeste is verstoft.
De grot heet ‘staatskerk’, en is groter dan zijn naam, de grootste van het noorden. Miljoenen jaren oud. Een keer in die tijd, bedekt door kilometers ijs. Uitgesleten door water, onder de hoogst mogelijke druk. Na de laatste ijstijd, een jaar of 6000 terug was heel Europa warm, maar daarna, heeft de grot, zich langzaam weer gevuld. Met vocht, koude en ijs, honderden meters lang ijs. Laagje op laagje.
Water stroomt en lucht komt binnen. Het vormt een koudeput met kleine gleuven, bovenin. Warmte komt niet binnen, maar damp slaat neer. Rijp die blijft, en ander vocht verdwijnt niet meer. De gletscher groeit, langzaam aan, maar ook de zomer warmt niet op. Of toch niet zo veel. Lucht gekoeld een beetje groei, door de eeuwen heen. En nu bedekt met leem uit stof.
De grot is als een kelder. Harde hoge wanden, brede gangen en grote zalen. De halve cirkel tussen de hoofdopeningen kent wat hoogteverschil, maar is tijdloos. Bovenal tijdloos. Het licht gaat even uit en er is niks meer in de wereld om me heen. Absoluut donker en oneigelijk stil. Absoluut donker en alleen. En met het licht zie je de tijd: Het stof in de lucht en op de grond. Een vloer bezaaid met grotere en kleinere stenen. Onder het stof. Ze komen van het plafond. Griezelig genoeg, maar dat ik niet weet of ze 5000 50.000 of 500.000 jaar geleden zijn gevallen laat me tijd zien in het stof.
De andere kant van de grot kent wat kleinere, smallere gangen. Niet mijn ding, maar ik wil wel even kijken. Een klauterpartij door een passage die naar waarheid de ‘wc-bril’ wordt genoemd, laat zien hoe wonderlijk het water de steen moet hebben gevormd. ‘Gutta cavat lapidem, non vi, sed saepe cadendo’. Beginnende- en verder uitgevormde stalagmieten en stalactiten versieren de wanden met zout. Het einde van een zij-gang eindigt in een manshoog sleutelgat midden in de verticale rotswand. Een prachtig uitzicht opent zich in daglicht. Terug naar de uitgang klouter ik langs prachtige algen en een spannende passage. Speleologisch kinderspel, maar spanning en spektakel op een onmogelijke plek. In een verticale wand, voorbij de gletscher en de grot.